Voordracht bij het Joods monument

Op woensdag 30 september 1942 liep groenteman Joop van Loon uit de Raadhuisstraat met zijn kar naar het centrum van Alphen aan den Rijn. Op de hoek van de Raadhuisstraat en Van Boetzelaerstraat keek hij, samen met andere Alphenaren, naar de voorbijgangers op straat. Plotseling riep iemand uit de voorbijlopende stoet naar de groenteman: ‘Hé Van Loon, wil je dit voor mij bewaren’? Een voorbijganger gooide hem een ebbenhouten olifantje toe.

Van Loon zag in de hectiek niet zo snel wie hem het olifantje toewierp.

Misschien was het Maurits Hijmans, ‘Maup’ genoemd? Deze vijftienjarige Joodse jongen woonde met zijn moeder en een inwonende Joodse vrouw, die al bijna tachtig jaar oud was, in de Bloemhofstraat.

Daarvandaan was Maurits, samen met zijn moeder en nog meer opgehaalde Joden, door de Van Boetzelaerstraat, op weg naar het ijsclubgebouw. Dat gebouw bevond zich in die tijd aan de overkant van waar wij nu staan.

Grote kans dat het Maurits Hijmans was, die zijn olifantje bij Van Loon in bewaring gaf.

Een maand later, op donderdag 5 november, waren twee Nederlandse politieagenten in een huis verderop in Alphen. In een rapport noteerden zij: een kolenhaard, twee lege kasten, wat aardewerk, beddengoed en twee houten bedden. Gezamenlijke waarde vijftien gulden. Verder meldden de agenten dat zij nog wat kleding en wasgoed hadden aangetroffen. Die spullen hadden volgens de mannen geen waarde meer.

De agenten waren in dienst van de zogenaamde Hausraterfassung, een doortrapt onderdeel van de nazi’s in hun jacht op Joods lijf en goed. Zij moesten de inboedel in kaart brengen van leegstaande huizen, die eerder bewoond waren geweest door Joden.

In het rapport van 5 november ging het om de schamele huisraad van de familie Cassier, bestaande uit moeder Elisabeth, een weduwe, en haar twee ongetrouwde kinderen Emanuel en Hendrika. Zij woonden gedrieën in de huidige Vorselenburgstraat.

De agenten hadden alle tijd gehad om hun werk te doen. De inwoners waren immers al een tijd daarvoor vertrokken. Want ook de familie Cassier had zich, net zoals Maurits Hijmans en zoveel anderen, op diezelfde woensdag 30 september bij het ijsclubgebouw moeten melden. Bij die gang daar naartoe zal Elisabeth Cassier ongetwijfeld zijn geholpen door haar kinderen, zij was immers al tachtig jaar oud.

Maurits zou nooit terugkeren om zijn olifantje op te halen. Dat is tot de dag van vandaag in bewaring bij de familie Van Loon. En de bedden in de Vorselenburgstraat? Die zouden nooit meer worden beslapen door de familie Cassier. In die bedden hebben waarschijnlijk inwoners van een dorp of stad in Duitsland geslapen.

Op die noodlottige woensdag, de dertigste september 1942, liepen Elisabeth, Emanuel, Hendrika en Maurits nog door Alphen. Slechts een paar dagen later liepen zij de gaskamer van Auschwitz in.

In die laatste gang naar de dood werden zij vergezeld door drieëntwintig andere Alphenaren, die tegelijkertijd vanuit hier waren weggevoerd.

Daaronder ook Isaäc van Dien, een jongetje van één jaar. Zijn tweede verjaardag, een paar weken later, zou hij nooit meemaken.

Een olifantje en wat bedden, een kind van één jaar en een dame van tachtig. Zij zijn symbolen van een systematische moord…. Een koelbloedige moord, gepleegd op een volk.

We moeten blijven herdenken. We moeten blijven herinneren. Herinneren om niet te vergeten. Het helpt daarbij dat nu, verspreid over Alphen, zoals in de Bloemhofstraat en Vorselenburgstraat – maar ook in Aarlanderveen en Boskoop – tastbare en zichtbare symbolen zijn geplaatst, Stolpersteine. Zo’n gedenksteen geeft ons de kans om ons te verdiepen in de tragiek van diegenen die zijn vermoord. En daarmee de mogelijkheid om te blijven herdenken en te herinneren.

Zo worden alle personen, met of zonder olifantje of beddengoed niet vergeten.

Index van onze collectie

Geschiedenis 
Boeken
De Viersprong
Fotocollectie
Voorwerpen
Lezingen
Artikelen